29: Grammatica

wat moet ik nu kunnen?

29a. Ik kan uitleggen waarvoor de praesensstam wordt gebruikt.
29b. Ik kan uitleggen waarvoor de perfectumstam wordt gebruikt.
29c. Ik kan de kenletters van het futurum herkennen.
29d. Ik kan de kenletters van het futurum exactum herkennen.
29e. Ik kan in een werkwoordsvorm de stam, kenletters, bindvocalen en persoonsuitgang aangeven.
29f. Ik kan werkwoorden benoemen.
29g. Ik kan werkwoorden vertalen.
29h. Ik kan de vormen van esse en posse benoemen.
29i. Ik kan de vormen van esse en posse vertalen.